Esmay brengt haar kind iedere dag huilend naar school
De zoon van Esmay vindt zijn nieuwe school best wel een jungle. Hij wil liever thuisblijven bij mama. En dus laat Esmay iedere week een krijsend kind achter, tot ze zelf ook in tranen is.
Ik bracht hem in de bakfiets naar school. Dat vindt hij leuk en dan komen we er tenminste. Mijn zoontje Julius gaat liever niet naar school. Nou ja, een paar uurtjes is wel leuk, maar na het middageten is het altijd drama. Tranen, gillen, alles. Dus gaan we met de bakfiets. Strak in de riemen, zodat hij er niet uit kan springen. Hij lacht en giert onderweg, tot hij het schoolgebouw ziet. Alsof hij vergeten was dat we daar naartoe gingen. ‘Nee, mama, niet naar school!’ Hij begint te snikken. Nooit zachtjes, altijd op standje brullen. De andere moeders kijken al om. Oh, daar heb je Julius en zijn tranen weer.
Een laagje ijs op een plas op het schoolplein leidt hem even af. Daar kun je op glijden. Cool! Cool! Dan gaat de deur open en moeten we naar binnen. Ik voel de spanning al in mijn buik. Kan ik vandaag gewoon eens een kus geven en weglopen? Of wordt het weer strijd? Moet ik hem weer in de armen van de juf duwen en snel wegrennen, terwijl mijn buik zich onderweg omdraait. Arm kind. Dat alleen maar bij zijn moeder wil zijn. Heel normaal, heel gezond eigenlijk. Dan begin ik aan het hele Nederlandse systeem te twijfelen. Allemaal zitten en luisteren, monden dicht, neuzen dezelfde kant op. Of is hij echt zo gevoelig? Mankeert hem iets anders? De onzekerheid die iedere moeder kent en die alles op kan vreten wat je zeker denkt te weten.
Het is donderdagmiddag, de moeilijkste dag. Dan heeft hij er al zoveel vermoeiende dagen opzitten en hangt hij als een dreumes aan mijn benen. Andere kinderen rennen naar binnen, zij wel. Ik zie ze gaan, draai me terug om naar mijn eigen kind en zie hem rennen. Zo het schoolplein over, de weg over, richting huis. Ik ren er in volle vaart achteraan. Ik moet echt tempo maken om hem in te halen. Ik pak zijn capuchon en trek hem naar me toe. Hij huilt hele dikke tranen. Ik til hem op. Zijn nieuwe dinospijkerbroek is een beetje ruw, waardoor zijn benen niet goed wijd gaan. Dan maar vasthouden als een baby. Misschien wil hij dat stiekem nog wel even zijn: een baby.
Ik loop terug naar school met in mijn armen dat grote, gillende kind. Ik zoek de juf. Ze ziet het hoopje kind dat zich in mijn armen verstopt. We doen een poging met hem te praten en hij wordt rustiger. Waarom wil je dan niet naar school? Is er dan iets wat je niet leuk vindt. Hij knikt, maar weet niet uit te leggen wat. Ben je moe, vraagt de juf. Hij huilt. Ik zie het aan zijn rode ogen. In overleg besluiten we dat hij met me mee naar huis gaat. Hij leeft meteen op. Knuffelt me, maakt grapjes. Hij klimt zelf terug in de bakfiets en ik stap op. Hij zit met zijn rug naar me toe en dan laat ik even de tranen los. Arm kind. Ik stel hem duizend vragen, over het waarom, het hoezo. Ik krijg steeds hetzelfde antwoord: ‘Ik weet het niet.’ Dan komt er een verhaal over dinosaurussen en dinoland en een vulkaan en hoe daardoor alle dino’s ‘uitstierven.’ Hij kijkt naar me om en glimlacht. ‘Ik ben blij dat ik bij jou ben,’ zegt hij. En ik zeg ‘ik ook.’ We zullen wel zien wat morgen weer brengt.