Ophef over slaaprichtlijn (baby laten huilen) van Jeugdgezondheidszorg
Een baby ’s nachts laten huilen. Vreselijk vond Femke dit toen Max nog een heel klein mannetje was. Maar ze deed het wel af en toe, omdat ze bang was dat ze haar baby zou verwennen. Want dat had haar moeder haar verteld. Nu is er een slaaprichtlijn van de JGZ, die het advies geeft om baby’s in hun bed te laten huilen en nooit naar ze toe te gaan. Dit zou een goede methode zijn om baby’s een slaapritme aan te leren, net als het negeren van oudere kinderen tijdens de nacht. En daar is nogal wat ophef over…
Op de website Kroost.org zijn ze bijvoorbeeld flink boos: “Een baby is een minimens, met gevoelens en behoeften. En met hersens die enorm in de groei zijn. De ervaringen in het eerste en tweede levensjaar vormen het brein. De basis is gelegd, aanpassingen daarna zijn mogelijk, maar beperkt. Je kan het zien als een kast die je bouwt in de eerste jaren en in de rest van je leven kan je hem anders indelen en misschien zelfs nog wat vertimmeren, maar een nieuwe kast maken gaat niet.”
Lees ook: Als je kind niet wil slapen (en jij wél!)
Neurobioloog Carolina de Weerth stelt in haar inauguratie speech ‘What a baby needs’: “Eén ding is gebleken in de afgelopen jaren van onderzoek, en dat is dat onze tijd in de baarmoeder en onze eerste levensjaren, een enorme impact kunnen hebben op ons latere welzijn. Dit fenomeen heet ‘developmental programming’, ontwikkelingsprogrammering, omdat de effecten op ontwikkeling zo langdurig of zelfs blijvend zijn.”
De conceptrichtlijn Gezonde slaap en Slaapproblemen probeert de claims van schadelijkheid te weerleggen met een slecht uitgevoerd onderzoek waarin geen negatief effect werd gevonden bij 5-jarigen. Terwijl de bulk van de wetenschap, teveel onderzoek en namen om te noemen, aangeeft dat laten huilen schadelijk is, dat hersens-in-de-groei overspoeld worden met cortisol bij slaaptraining en dat het voor een veilige hechting van fundamenteel belang is dat een kind sensitief verzorgd wordt en er wordt gereageerd op zijn noden.
Ook wetenschapsjournalist Ascha ten Broeke vindt de richtlijn van de zotte. In de Volkskrant schreef ze: ‘Zelf vind ik het vooral erg vreemd, het idee dat het voor een jong kind normaal is de hele nacht alleen te slapen. En dat het dan ook nog goed is – gezond, zelfs – als het kuikentje leert dat er niemand komt als het overstuur raakt. Ik moest denken aan een interview dat ik een paar jaar geleden las in Discover Magazine, met antropoloog Carol Worthman, hoogleraar aan Emory University. Ze vertelde hoe hedendaagse jagers-verzamelaarsvolkeren slapen. Meerdere generaties kruipen bij elkaar op grote hopen; vrouwen met baby’s, broertjes bij zusjes, oude mensen, vrienden die het vuur nog even opstoken voor ze hun ogen sluiten. Het is er zelden stil; minnaars hebben seks, dieren maken geluid, mensen worden soms even wakker en praten wat.’
Zo’n omgeving is belangrijk, volgens Worth-man. ‘Het geeft je subliminale signalen over wat er gebeurt, dat je niet alleen bent, dat je veilig bent in de sociale wereld.’ En dat geldt niet alleen voor jagers-verzamelaars. In veruit de meeste culturen slapen mensen niet alleen en kinderen zeker niet. Volgens Worthman is zo’n gemeenschappelijke en interactieve manier van slapen juist de norm, en is de Westerse manier van slapen de rare uitzondering. Antropologen denken dat onze Westerse slaapgewoontes ontstaan zijn tijdens de industrialisatie, onder invloed van het opkomende ideaal van individualisme, maar ook door het idee dat je kinderen niet moet verwennen met te veel aandacht. En de nadruk op arbeidsproductiviteit: je moet goed slapen en fit op, want je baas verwacht dat je overdag hard en dutjesloos werkt. Zo ontstond hier een cultuur van slaaptechnische mafkezen – maar dat weten kleine kinderen natuurlijk nog niet. Dus huilen die ’s nachts als ze bang zijn en alleen; want zij weten natuurlijk niet dat hun papa en mama zich de volgende dag weer gewoon staande moeten houden in een veeleisende postindustriële samenleving, die vaak vrij beroerd past bij menselijke behoeften als het langdurig nachtelijk troosten en vasthouden van je kind.”
En nu denk ik, waar zijn we toch eigenlijk met z’n allen mee bezig? We zijn er zo op gefixeerd dat we een baby zo snel mogelijk in de mal van ons bestaan drukken, dat we zelfs van de Jeugdgezondheidszorg helemaal voorbij moeten gaan aan zijn/haar behoeften die allereerste maanden. Mocht ik nog een baby krijgen, dan ga ik hem/haar lekker troosten en mezelf niet pijnigen door me te lang te verbijten en naar dat hartverscheurende gehuil te luisteren. Ik voelde al van nature dat dat helemaal niet goed was, maar onder de druk van de maatschappij en van ‘wat hoort’ wilde ik ‘streng’ zijn en mijn baby laten weten dat hij me niet kon piepelen. Waar was ik mee bezig?
Lees ook: De verloren strijd (over eten, poepen en slapen).