Jonge ouders in relatietherapie (1): “Zijn we nog te redden, denkt u?”
Daar zitten ze dan. Op de bank van de relatietherapeut. Tosca (34) en Rutger (36) waren nooit een gezapig stel, maar sinds ze twee jonge kinderen hebben, vechten ze elkaar de tent uit. Sinds er bij de laatste drie ruzies geroepen is: “Weet je wat, dan moet we gdvrdgdvr maar uit elkaar” acht het koppel de tijd rijp om in therapie te gaan. Vandaag deel 1: Hoog Drama-gehalte
Lees ook: Kleine kinderen? Dit is hoe je relatie verandert
Er is geen bank. Dat is het eerste wat me opvalt deze middag bij de relatietherapeut. We moeten gewoon aan een formicatafeltjes gaan zitten met aan weerszijden stoelen. “Ik vind het een beetje een rechtbank-gevoel zo”, zeg ik tegen Dick, de relatie-expert. Hij kijkt me glimlachend aan en vraagt: “En is dat een ongemakkelijk gevoel?” Ik heb de neiging om te gaan zuchten. Therapeuten zijn soms zo doorzichtig. Dick blijkt vijf minuten later echter niet zo’n zijden sok te zijn als ik hem in eerste instantie inschat. Hij weet meteen van aanpakken. “Wat schort eraan?”, vraagt hij. Ik kijk Rutger aan en zeg: “We maken elkaar kapot. Dat moet stoppen.”
Rutger vertelt hoe de laatste jaren constant verlopen in ruziënde sfeer. “Het is uitzonderlijker dat we het leuk hebben dan dat er ruzie is en dat zou toch eigenlijk andersom moeten zijn.” Waar de ruzies over gaan, vraagt Dick. Ik word rood, want ik schaam me er eigenlijk een beetje voor: “Het is nogal plat, want het gaat het meest over wie wat doet in het huishouden.” Rutger vult aan: “Tsja, niemand vertelt je, als je verkering hebt, dat je over een paar jaar met een krijsende baby en een onwillige peuter geen millimeter ruimte en tijd meer voor jezelf hebt en dat je in de tijd die je wel hebt, vloeren moet dweilen en vaatwasmachines moet inruimen.” Onwillekeurig moet ik lachen. Die man van mij heeft zo gelijk.
Dick knikt vooral heel driftig en maakt aantekeningen. “Zijn jullie ruzies iets van de laatste tijd?”, vraagt hij. Ik schud mijn hoofd. “Uhm nou nee, Rutger en ik hebben eigenlijk altijd moeite gehad met samenwerken. We hebben wel eens samen een opdracht voor onze studie moeten maken. Dat pakte helemaal niet goed uit. Uiteindelijk hebben we ieder een aparte paper ingeleverd, omdat we niet tot een compromis konden komen.” Rutger zucht en kijkt uit het raam: “Herinner je je nog onze eerste vakantie? Dat we steeds ruzie kregen bij het opzetten van de tent of als jij een hotelkamer niet comfortabel genoeg vond of omdat ik vond dat jij liep te zeuren tijdens die bergwandeling?”
Waarom we eigenlijk samen zijn, vraagt Dick. Die vraag is me wel vaker gesteld als ik zeur over de ruzies tussen mij en Rutger. Gelukkig weet ik nog altijd heel goed waarom ik met deze man getrouwd ben. We kunnen namelijk heel goed praten. Urenlang praten. Over politiek, mensen, kunst, mensen, films, mensen. Wij raken nooit uitgepraat. En we bewonderen elkaar, ook een fijne eigenschap aan een relatie, dunkt me. Ik kijk naar hem op omdat hij zo belezen is en breed ontwikkeld en hij vind interessant aan mij dat ik een beetje een rare ben met een uitgesproken mening. Dat verandert ook niet. Nog steeds als hij ’s avonds de deur door komt stappen, weet ik: “Hij is het voor mij.”
Dat neemt niet weg dat we elkaar in woorden geregeld het leven nastaan. Omdat er weer iemand vergeten is de kattenbak te verschonen. Of omdat iemand anders de was zou doen en dat de wasmand overvol zit en er geen schone onderbroeken meer zijn. Of dat er gekookt zou zijn en er iemand om half zeven thuiskomt met twee doodmoeie kinderen en de ander languit op de bed een afhaalpizza ligt te vreten: “Oh, vergeten! Had ik echt gezegd dat ik zou koken? Ik dacht al, waar blijven ze? Nou, toen heb ik maar pizza besteld.” Hoe langer de sessie duurt hoe meer Rutger en ik erin zitten. Er komen steeds meer situaties naar boven, die we voor Dick op tafel gooien. De een gaat staan en doet voor hoe hij bij een escalatie een deur dichtsmeet, de ander beeldt uit hoe ze onder aan de trap naar boven stond te schreeuwen. En terwijl we er met z’n allen van een afstandje naar kijken, wordt het steeds potsierlijker. Rutger en ik moeten er allebei vreselijk om lachen en ook Dick doet lustig mee.
Tegen het einde van het uur, zeg ik: “Nou, dokter, wat denkt u ervan? Zijn we te redden?” Dick kijkt me lang aan en zegt: “Het is een beetje een Italiaanse opera, wat zich hier voor mijn ogen afspeelt. Heel veel drama.” Ik schrik er een beetje van. Neemt deze man ons nu in de maling? “Vindt u dat we overdrijven? We hebben kinderen, he? Die krijgen dit allemaal mee!” “Weet je”, zegt Dick, “kinderen in Italië zijn ook gewend aan schreeuwende ouders, maar ’s avonds zitten ze weer gezellig met z’n allen aan tafel. Zolang jullie het altijd weer goed maken na een ruzie, is er misschien niet zoveel aan de hand. Ik bedoel, jullie kinderen zullen langzamerhand ook leren dat dit nu eenmaal de dynamiek is van pappa en mamma. Dus wat willen jullie er mee? Dat is de vraag.”
Rutger heeft zich even rustig gehouden, maar komt ineens redelijk fel uit de hoek. “Ja, dat klinkt allemaal heel leuk en het is ook wel geruststellend wat je zegt, maar er is mij de laatste tijd toch iets te vaak geroepen: ‘Ik wil bij je weg’ of ‘Laten we maar gaan scheiden; ik trek dit niet meer’. Aan die spanning moet echt structureel iets gebeuren.
Dick knikt. “Ok, duidelijk. Daar kan ik wel iets mee.”
Lees ook: Relatietherapie (deel 2): “Misschien moeten jullie even een afkoelperiode inlassen…”
Lees ook: Relatietherapie (deel 3): “Ik ben gewoon niet meer geïnteresseerd in je.”
Lees ook: Relatietherapie (deel 4): “Laten we elkaar als collega’s behandelen”