Waarom borstvoeding in het ziekenhuis soms écht te ver gaat
Barbara’s zoontje Morris (nu 2) werd een maand te vroeg geboren. Dan werken de longen, de lever en de zuigreflex nog niet goed. Het leek Barbara logisch om zo’n kwetsbaar kindje dat niet aan de borst kan drinken de fles te geven. Mocht niet. In plaats daarvan douwden ze een sonde door zijn kleine neusgaatjes, zonder overleg.
Lees ook: Luisteren ze niet? Schrijf een brief!
“Je moet kolven,” zegt de verpleegkundige nog voor mijn hoofd het kussen raakt. Drie dagen geleden is Morris geboren, hier, in dit ziekenhuis in Amsterdam. Hij was een maand te vroeg, zijn longen en lever waren nog niet goed op gang. Eerst werd hij blauw en toen geel en nu ligt hij op de couveuseafdeling aan allemaal slangetjes.
Elke drie uur staat er een verpleegkundige aan mijn bed met een geel kolfapparaat op wieltjes. Het pompt en zuigt tot het pijn doet, en zonder dat er een druppel uit komt. Na deze ondankbare pogingen spoed ik me met lege handen naar neonatologie. Een verpleegkundige geeft me een piepkleine Morris aan en legt hem aan de borst. Na een half uur doelloos happen in het halfduister, legt ze hem aan de andere borst. Na een uur mag hij eindelijk écht drinken. Door een minuscuul slangetje aan mijn vinger moet hij zijn kunstvoeding naar binnen sabbelen. Soms lukt dat na lang aandringen, soms valt hij in slaap.
Minuscule neusgaatje
Acht keer per dag herhalen we dit programma. Dag en nacht, nu al drie etmalen lang. Hij valt alleen maar af. Als hij weer eens in slaap sukkelt, zegt de verpleegkundige: “Ik denk dat hij aan een sonde moet.”
Ze houdt een slangetje omhoog. “Dit,” zegt ze. “Duwen we door de neus naar binnen, langs de slokdarm, zo de maag in.”
Ik kijk naar de minuscule neusgaatjes van mijn zoontje. “Doet dat geen pijn?” vraag ik. Ik krijg geen antwoord. ‘
“En een flesje? Kunnen we hem niet gewoon de fles geven?”
“Een sonde is beter,” zegt ze.
Borstvoedingsevangelisten
Borstvoeding. Ik heb er niet zo’n mening over. Bij mijn eerste zoontje ging het goed, dus heb ik het hem vijf maanden lang gegeven. Nu, bij de tweede, zou ik wel zien.
Bij mijn eerste kind had ik te maken met verloskundigen, kraamhulpen en consultatiebureaus. Door hen kreeg ik niet het gevoel dat het iets was waarin je een vrije keuze hebt. Ze zeggen van wel, maar ergens voel je dat je ze beter niet kunt teleurstellen.
Daarom was ik blij dat ik nu mijn eerste week in dit ziekenhuis kon doorbrengen. Hier is in ieder geval geen druk van de borstvoedingsevangelisten. Dit is het domein van artsen, van de wetenschap, hier overheerst de ratio.
Dacht ik.
Krottenwijken
Maar als ik thuiskom, en er als journalist induik, kom ik het grote verhaal hier achter tegen.
Een paar jaar terug werden Amsterdamse ziekenhuizen onderdeel van een wereldwijde campagne voor borstvoeding. Unicef en de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) wilden de opkomst van de kunstvoeding tegen gaan en sloegen de handen ineen. In de sloppenwijken van Kinshasa in Congo, de favela’s van Rio en de kraamafdelingen van Nederland – overal moesten baby’s weer aan de borst.
Om dit te bereiken stelden ze de ’10 vuistregels voor borstvoeding’ op. Hierin staat dat gezondheidsinstellingen voorlichting moeten geven over borstvoeding, dat ze hun personeel hierin opleiden, dat moeder en kind samen op een kamer komen te liggen, dat baby’s die borstvoeding krijgen geen flessen met speentjes krijgen en dat ze ‘geen andere voeding krijgen dan borstvoeding, noch extra vocht, tenzij op medische indicatie’. Alleen wie zich aan deze regels houdt, krijgt een certificaat.
Artsen vinden het ook onzin
Om baby’s waar nodig toch kunstvoeding te geven, maar geen speen te gebruiken wordt nu gebruik gemaakt van die kleine slangetjes aan de vinger waardoor de baby de kunstvoeding of afgekolfde melk naar binnen krijgt. En omdat dit soms te veel inspanning vergt, krijgen vroeg geborenen vaak een sonde, zoals die verpleegkundige bij mijn zoontje wilde doen.
“Vingervoeding, cupjes, slangetjes,” zegt een arts later tegen me. “Tja. Onder artsen heerst wel eens het gevoel: waar zijn we mee bezig? Maar die speen is een heel belangrijk thema voor Unicef. Als je als ziekenhuis die test wilt halen, komen ze iedereen op de afdeling interviewen. Als ze dan horen dat er zonder goede reden een fles is gebruikt, krijg je als ziekenhuis een kruisje.”
Hartverscheurend krijsen
Wat ik ook probeer, op de couveuse-afdeling mag Morris niet aan de fles. Ook niet wanneer hij flink afvalt. Ik moet hem met vingervoeding proberen te laten groeien, en als dat niet lukt, dan moet hij aan de sonde.
Ik ben te stoned en te verward om met mijn vuist op tafel te slaan.
Op een middag, ik lag even te rusten, besluiten ze Morris inderdaad een sonde te geven.
Zomaar, zonder overleg.
Als ik de afdeling op loop, ligt hij hartverscheurend te krijsen in zijn wieg. Nog voor ik besef wat er aan de hand is, rukt hij de sonde uit zijn neus. Zijn lichaam trilt van woede.
Ik huil en pak hem op.
Als ik vraag waarom dat nodig was, zegt de verpleegkundige: “Omdat hij afvalt.”
Ik zeg: “Dan geven we hem toch de fles?”
“Dat is niet ons protocol,” zegt ze.
Als een bewaker
De rest van mijn verblijf in het OLVG sta ik daarom elke acht uur, wanneer er een nieuwe verpleegkundige begint aan haar dienst, als een bewaker naast de wieg. Ik leg uit dat ik mijn kind best even aan de borst wil leggen, maar dat het daarna echt aan de fles moet. “Geen gedoe met vingervoeding meer.”
Steeds proberen ze het toch. “En als hij niet aankomt moet hij aan de sonde,” dreigen ze. Ik heb het gevoel tegen een onzichtbare vijand te vechten.
Als een bewaker sta ik een week 24 uur dag naast zijn wieg, ik maak ruzie met de hele afdeling. Soms zit er een verpleegkundige tussen die het begrijpt, en die me een speentje geeft dat de allerkleinsten extra lekker vinden.
Ik zie Morris dan opbloeien.
Maar dan val ik toch even in slaap en komt er midden in de nacht weer een verpleegkundige die geen boodschap heeft aan mijn wens of aan het welzijn van mijn kindje, en er een sonde in douwt. Huilend en gillend loop ik dan de afdeling op en vraag ze hem te verlossen van die pijn.
Na een week mag ik naar huis.
Ik voel me bevrijd en kan de eerste dagen alleen maar huilen. Van geluk.
Thuis laat ik Morris lekker aan de fles lurken. Hij groeit als kool, en dronk maandenlang even makkelijk aan de borst als aan de fles.
NAWOORD
Lieve lezers die pro-borstvoeding zijn: ik weet al wat jullie gaan schrijven. “Wat jammer dat je het zo ervaren hebt, borstvoeding vond ik juist heel fijn, je moet gewoon doorzetten blabla.”
Die riedel ken ik. Jullie worden heel snel boos, dat blijf ik gek vinden. Maar okee.
Ik vind borstvoeding ook fijn en gezond. Daarom gaf ik het ook. Maar daar, in dat ziekenhuis, wilde ik mijn pasgeboren en kwetsbare zoon beschermen tegen onnodige pijn. En ik ben nog steeds rázend dat ik daarin heb gefaald. Dat ik geen zeggenschap had over het lijden van mijn kind vanwege het prestige van een ziekenhuis.
Houd daar rekening mee, voordat je boos in de pen kruipt.
Liefs, Barbara.
Elke week een fijn mailtje van ons?
[wysija_form id=”6″]