Hoe ik ternauwernood onze kraamtijd overleefde
Janneke had voor haar tweelingkraamtijd gehoopt op een roze wolk, maar het werd een orkaan met een vlooienplaag. Net toen ze dacht dat ze gek begon te worden, besloot ze al haar trots aan de kant te zetten en wildvreemden om hulp te vragen.
LEES OOK: Waarom je 1 jaar nodig hebt om aan het moederschap te wennen
Een roze wolk was er niet in onze tweelingkraamtijd. Onze katten droegen daar niet aan bij: precies in de kraamtijd kregen ze vlooien omdat wij er na onze hals-over-kop-verhuizing niet aan toe waren gekomen om ze in te enten en we vergeten waren dat binnenkatten die voortaan buiten mogen spelen, dus, tja, vlooien krijgen. En dan laat ik de territoriumdrang van de katten nog even buiten beschouwing, maar voor wie interesse heeft: in de eerste week van de kraamtijd pisten de katten ons hele bed onder. Ook huilden onze kinderen veel en we wisten niet waarom. Althans, niet in eerste instantie, na veel testen en uitproberen kwamen we erachter dat ze verborgen reflux hadden – naast de toch al niet zo fijne darmkrampjes die vrijwel elke baby heeft. Tel daar de relatief lage geboortegewichten bij op en het feit dat ik, naast borstvoeding, ook bijvoeding moest geven en dat dat in het begin een enorm gegoochel opleverde met wie wanneer wat voor soort voeding kreeg, plus de nachten van een paar losse flarden slaap, en je begrijpt wellicht dat ik na een paar weken tegen een vriendin gezegd schijn te hebben: ‘Ik geloof dat ik een beetje gek aan het worden ben.’
Meehuilen met de baby’s
Na een paar chaotische weken waarin slaap de grote ontbrekende deler is, sta ik op instorten. De vlooienplaag is hardnekkig: we hebben de duivelse beestjes al drie keer uitgeroeid, maar na een paar dagen komen ze weer net zo vrolijk terug. En ze springen voornamelijk rond in ons bed. Ze zijn onuitroeibaar: zelfs in water blijven ze drijven. Ook vind ik wormpjes van de katten terug in de bedjes van de kinderen. Olivier en ik krijgen allebei buikgriep. Mijn keizersnede is intussen gaan ontsteken en vurig bol gaan staan, alsof de bom elk moment kan barsten. Lopen kan ik nauwelijks meer, laat staan een kind dragen in de draagdoek.
Er zijn dagen dat ik weinig anders doe dan met de baby’s meehuilen. Als de vlooien voor de derde keer zijn teruggekeerd, vlucht ik een paar dagen met de kinderen naar mijn moeder, zodat Olivier de vlooien te lijf kan gaan. Maar kort na terugkomst zijn de vlooien er wéér. Als ik die ochtend een vlo aantref in het haar van een van de baby’s, is dat de druppel. Ik heb nu hulp nodig! Maar van wie? Even overweeg ik om 112 te bellen, maar iets in mij zegt dat dat toch niet de juiste instantie is voor acute moederpaniek. Diezelfde ochtend steek ik bijna mijn hand onder het water van de Quooker om te voelen of het al op temperatuur is. Ik ben ineens bang dat ik later die dag misschien met een baby van de trap val of uit pure uitputting een ander ongeluk krijg. Laten we deze fase maar code oranje noemen.
Hulptroepen inschakelen
Ik bel mijn vader en vraag of hij een van onze katten kan komen ophalen, de grootste ordeverstoorder. Gelukkig komt hij meteen, hij weet nog wel een goed adresje: de boerderij waar hij zijn auto’s stalt, daar hebben ze namelijk last van muizen. Ik vind het allang best – de kat moet weg, en wel meteen. Daarna ga ik me bezinnen op extra hulptroepen. Ineens schiet me te binnen dat een vriendin me een paar dagen daarvoor heeft toegevoegd aan een Facebookgroep, ‘Ziekenboeg Amsterdam’. Zou dat wat zijn? Ik scrol langs de pagina en zie een heleboel mensen die hulp aanbieden, maar nauwelijks hulpvragers. Wat kan mij het schelen. Ik zet mijn trots aan de kant en tik het volgende bericht:
Dag lieve mensen, ik heb een tweeling van negen weken en ben nog niet hersteld van een keizersnede. Vriend is druk met nieuwe baan en we zijn net verhuisd, dus ik ken nog geen mensen hier in de buurt. Wie houdt van kinderen en vindt het leuk mij af en toe te helpen met praktische dingen zoals flessen uitkoken, een boodschap doen of met flesjes geven, baby’s troosten? Het is best veel in je eentje en ik kom handen te kort.
Ik verwacht er weinig van, maar een uur later heb ik al drie reacties en aan het eind van de dag zijn dat er acht. Acht totaal onbekende vrouwen en ze willen me allemaal helpen.
Reddende engel
Twee dagen later staat Daphne (44) op de stoep. Het is net tijd voor de fles, dus ik duw meteen een kind in haar handen. Mijn moederinstinct vertelt me dat het oké is. Terwijl we allebei met een baby op schoot zitten – wat een luxe is dat – vertelt ze dat haar broer ook een tweeling heeft en dat ze daar al jaren veel op past. Zelf wilde ze nooit kinderen, maar ze vindt niets fijner dan urenlang met een baby in haar armen zitten. En omdat ze in de ziektewet zit, heeft ze daar ook tijd voor. Ze kan best twee of drie keer per week langskomen, zegt ze. Komt dat even goed uit! Ik mag haar alles vragen, behalve één ding: een baby laten huilen, want dat kan ze niet.
Ik vind Daphne meteen fantastisch. Ze heeft van die sterke armen waarin baby’s zich direct op hun gemak voelen. Drie minuten na de fles is de kleinste van de twee al bij haar in slaap gevallen. En vervolgens blijft Daphne inderdaad nog twee uur zo zitten.
De kat is kwijt
De volgende dag volgt er een domper: we worden gebeld door de boerin die onze kat te logeren heeft, omdat de kat is weggelopen. Hij is in geen velden of wegen te bekennen. Ik voel me meteen schuldig – vóór ik kinderen had, waren mijn katten mijn kinderen. En dus rijd ik met Olivier naar Noord-Holland, waar we de hele dag naar de kat zoeken en briefjes ophangen, terwijl mijn zus op de kinderen past. Op de terugweg – we hebben uren gezocht, maar de kat niet gevonden – gil ik tegen Olivier dat hij de auto aan de kant van de weg moet zetten. Ik weet zeker dat onze kat daar ligt, platgereden door een auto. Hij is natuurlijk via de snelweg terug naar Amsterdam gaan lopen, dat soort verhalen hoor je immers vaak over katten.
Olivier parkeert de auto bij de eerstvolgende afslag en we banen ons een weg door brandnetels en doornige bosjes. Aangekomen op de plaats van het ongeval zien we dat niet onze rode kater platgereden in de berm ligt, maar een rossige haas. Ik barst opgelucht in huilen uit. De volgende dag worden we gebeld door een boer: hij heeft onze briefjes zien hangen en er zit al een paar dagen een rode kater bij hem in de schuur, die verdraaid veel op de foto lijkt. De kat blijkt inderdaad doodgemoedereerd op een tractor te zitten. Vooruit, hij mag weer mee naar huis. Eenmaal thuis doet-ie alsof er niks is gebeurd, maar er is wél wat veranderd. De kat vertoont geen territoriaal gedrag meer. Als hij de volgende dag in een wipstoel gaat liggen, zónder er overheen te pissen, heb ik het gevoel dat hij zich met de situatie verzoend heeft.
Verder lezen? Dit fragment kom uit ‘O jee, het zijn er twee. Het eerlijke tweelingboek voor supermoeders,’ van Me-to-We blogger Janneke Jonkman. Behalve Jannekes verhaal – van tweelingzwangerschap tot en met de peutertijd – lees je er de verhalen van andere tweelingmoeders. Zoals het verhaal van Ramona, die tot de bevalling niet wist dat ze zwanger was van een tweeling, het verhaal van Antina, die kort na het verlies van haar tweelingjongens opnieuw zwanger bleek van een tweeling, of over de roze wolk van BAM-moeder Carlijn. En je krijgt een heleboel praktische informatie van experts, onmisbare tips & lijstjes, leuke quotes en heel veel prachtige foto’s. Je kunt meer lezen van Janneke en over het boek op www.mylittledutchdiary.com.
Lees ook: Als je een tweeling hebt die niet op elkaar lijkt
Janneke (45) heeft drie dochters: een tweeling van 8 en een peuter van 2. Over de tweelingzwangerschap en -hectiek van de eerste jaren schreef ze het boek O jee het zijn er twee. Tegenwoordig probeert ze vanuit intuïtie en creativiteit te balanceren tussen haar werk als schrijver en het moederschap van drie meiden. Je kunt haar belevenissen ook volgen op haar Instagram.