Andermans kind corrigeren: doen of niet?
Laatst liet een vriendin weten dat ze het zo moeilijk vindt om het kind van een ander te corrigeren. Dat was niet haar taak, vond ze, maar dat van zijn ouders. ‘Maar wat als de ouders niet ingrijpen?’, wierp ik tegen. Daar wist ze niet echt een antwoord op te geven. Persoonlijk heb ik er geen moeite mee om kinderen die ik niet zelf heb gebaard aan te spreken op hun irritante/onbeschofte/onacceptabele gedrag. Tuurlijk, ik wacht eerst braaf af of de ouders zelf actie ondernemen. Maar wat als die geen enkele sjoege geven? Dan vragen ze er toch om?
Overigens heb ik er ook geen moeite mee als anderen mijn kinderen corrigeren. Sterker nog, mits terecht, natuurlijk: be my guest. Toen een vriendin een keer mijn dochter corrigeerde, omdat ze wel heel luid schreeuwde in het restaurant, was er een kortstondige twijfel van mijn kant. Wat gebeurde hier nou? Maar zo snel als die opkwam, verdween hij ook weer. Want a) het was terecht en b) het had effect. Want na de reprimande van mijn vriendin sprak dochterlief de rest van de avond op een acceptabel volume.
Lees ook: Ouders, ga het gevecht aan! Opvoeden kan niet zonder strijd.
Onlangs was ze uitgenodigd voor een partijtje. Het was zo’n feestje waar de ouders bij mochten blijven. Voor de kinderen was er een speciale ruimte, zodat de ouders ongestoord wijntjes konden pimpelen. Ik had weinig zin in sociale interactie en besloot dat er niets anders op zat, dan mijn kinderen achterna te gaan, die zich intussen in de speelruimte bevonden. Grijnzend rende de jongste op me af: “Kijk mama, hij is mijn nieuwe beste vriend.” En wees naar een jongetje met een engelachtig voorkomen. Even verderop voetbalde mijn dochter met een meisje, Sophie, dat ze nog kende van de crèche. Ik ging op de tafel zitten, naast de enige andere ouder in de ruimte, die, zo bleek, de moeder van Het Engeltje was. We raakten in een geanimeerd gesprek. Kortom, alles was pais en vree.
En toen kwam er een ander kind de ruimte binnen. Een roodharig jochie met donkere kraaloogjes. Hij heette – ik verzin dit niet – Zen, zag eruit als een potige kleuter, maar bleek bij navraag net drie! Zijn vader of moeder waren nergens te bekennen. Mijn kinderen, Het Engeltje en Sophie renden gemoedelijk achter een rode bal aan terwijl ze een liedje zongen. De Sound of Music was er niets bij. De nieuwe jongen aanschouwde het en mengde zich vervolgens met veel gebrul als een soort tornado in hun spel. De andere moeder en ik waren direct op ons hoede. Een lange man wandelde de kamer binnen. De papa van Zen. Het was meteen duidelijk waar Zen zijn genenpakket vandaan had. Hij wierp een blik op zijn zoon en vervolgens op zijn mobiel.
Binnen een minuut botste Zen per-ongeluk-expres hard tegen Sophie aan en rende door alsof er niets gebeurd was. Zijn vader had het nog altijd erg druk met turen op zijn telefoon. Zen plantte zijn voet knoerthard tegen het linkerscheenbeen van mijn dochter, die kermend op de grond achterbleef. Ook nu had zijn vader niets door. Of acteerde dat hij niets doorhad. Pas toen ik, vriendelijk, maar ferm: “Hé Zen, kijk even uit en zeg sorry” tegen hem riep, glimlachte hij schaapachtig mijn kant op. Daar liet hij het bij en Zen ging door met het ontketenen van totale chaos: wierp mijn zoontje omver, tackelde Sophie en trapte op het handje van een rondkruipende baby. Niet expres, maar uit een soort lompheid.
Ik stapte op de man af en liet weten dat zijn oogappel nogal destructief gedrag vertoonde. Of hij er wat van wilde zeggen. De man mompelde iets wat voor een excuus moest doorgaan en maande Zen om het rustiger aan te doen. Dat deed hij niet, uiteraard. Ik pakte mijn kinderen bij de hand en wierp een veelbetekenende blik naar de vader. Maar die keek op zijn mobiel. Ik onderdrukte de neiging om de bal tegen zijn kop te gooien. Sukkel.
LEES OOK: De dingen die moeders zeggen en wat ze dan eigenlijk bedoelen.