Waarom mijn ontslag mijn redding werd

10.03.2022 18:00
ontslag, redding

Keihard werken, met trillende handen in de file om op tijd op de crèche te zijn, opgefokte gestreste kinderen en zelf om acht uur ’s avonds uitgeput op bed vallen: Franke trok het niet meer. Het was genoeg.

Ik werk graag. En hard. Hard werken leerde ik tijdens mijn eerste bijbaantje, toen ik vijftien was. Ik werkte bij een banketbakkerij, voor 30 gulden per dag, de hele dag zwaar in touw. Man, wat was ik toen trots op die zuurverdiende centen. Sindsdien heb ik altijd gewerkt. In de horeca, als promotiemeisje, als koffiedame, en later als eindredacteur bij verschillende bladen. Ook schreef ik een boek. Kortom, ik ben helemaal niet vies van werken, heb het zelfs altijd hartstikke leuk gevonden.

Ik vond het ook een maatschappelijke plicht om als vrouw een baan te hebben, al is het maar voor één dag per week. Mijn ouders scheidden toen ik vier was, en de jaren erna waren nou niet bepaald een vetpot. Mijn moeder moest, na er jaren uit te zijn geweest om voor mij en mijn broers te zorgen, weer een nieuwe carrière op poten zetten en heeft daar veel voor moeten opgeven. Het is haar glansrijk gelukt en ik heb daar enorme bewondering voor. Ik heb er een goede les van geleerd: verdien altijd je eigen geld. Werken, dat doe je niet alleen voor je zelfontwikkeling en plezier, maar ook om als vrouw financieel zelfstandig te zijn en niet in de (financiële) problemen te komen.

Lees ook: Vijf woorden die moeders nóóit meer willen horen

Dus werkte ik door toen ik mijn dochter kreeg. Sterker nog, ik promoveerde toen ik hoogzwanger was van eindredacteur naar chef eindredactie, waardoor ik meer verantwoordelijkheden kreeg en een team ging aansturen. Mijn dochter ging vier dagen naar de crèche. Crèche-virussen onderdrukte ik af en toe met paracetamol om zo min mogelijk dagen te missen. Mijn schuldgevoel dat ze vier dagen op de opvang zat, daar zette ik me overheen. Er waren genoeg moeders die dit deden, dan kon ik dat toch zeker ook? Bovendien: de crèche was zo leuk en ze speelde daar zo graag. Dat ging allemaal van een leien dakje.

De klad kwam erin toen mijn zoon geboren werd en ik na een lang verlof van zeven maanden weer aan het werk ging. Het ging niet goed met het bedrijf, dat wist ik al tijden, maar hoezeer de werkdruk was toegenomen, dat had ik niet zien aankomen. Straffere deadlines, meer werkzaamheden, ontslagronde na ontslagronde, waardoor ik van steeds meer lieve collega’s afscheid moest nemen: het was behoorlijk aanpoten en heel erg verdrietig. Ik had niet in de gaten hoezeer dat in mijn lijf doorwerkte. Tijd om te eten had ik niet echt. Ik had dagen dat ik amper kon ademhalen van de drukte en ik verloor steeds meer gewicht. Mijn haar werd grijs. Steeds vaker betrapte ik mezelf erop dat ik mijn keutelkindjes de auto in- en uit sleurde en tegen ze schreeuwde: ‘Schiet nou eens op, mama heeft haast.’

Mijn to do-lijstjes werden steeds langer. Ik durfde in het huishouden niets uit te stellen, omdat ik wist dat ik de dag erna dan alleen maar méér zou moeten doen. Standaard elke avond, als ik langs crèche en BSO was gereden om de kinderen op te halen, barstte er een huiluur los tot het eten op tafel stond. Mijn kinderen, totaal moe en opgefokt, waren dan niet te houden. Elke avond belandde ik zelf na het instoppen van de kinderen om 20.00 uur doodmoe in bed. Om vervolgens de dag inmiddels standaard met 2 paracetamol te beginnen. Ik werd steeds vaker ziek, elk crèchevirus dat voorbij kwam pikte ik op. Om de zes, zeven weken had ik buikgriep. Regelmatig zat ik op mijn stoep te huilen ’s ochtends, me afvragend hoe ik de dag door moest komen. Als kers op de taart viel ik flauw, iets wat me nog nooit eerder in mijn leven is overkomen. Daar lag ik dan, in de snackbar, wachtend op een zak patat. Ik zag het niet als een waarschuwing van mijn lichaam, ik ging door. Ik wilde me niet laten kennen. Werken, dat moet nou eenmaal. Als dat in zware tijden is, dan moet je gewoon een tandje bij zetten.

Na anderhalf jaar in deze modus te hebben geopereerd, was ik op. Het was een gure decemberdag en ik zat op een licht bevlekte bank in een bungalowtje doodmoe te zijn. Man en kids in het subtropisch zwemparadijs, mama een uurtje voor zichzelf. Tijd om éven mijn leven te overdenken. Om vervolgens keihard in janken uit te barsten. Omdat ik echt niet meer wist waarmee ik bezig was. De drukkende sfeer, het gehijg, dalende oplages, verloren collega’s, keihard beuken: waar deed ik het allemaal voor? Als ik daarbij vergat adem te halen, te eten, lol te maken met de kinderen. Was dit nou zo lonend? Was het niet gewoon teveel, een kleuter en dreumes én een baan van vier dagen, met veel verantwoordelijkheid? Minstens zeven wasjes per week? Al die sloten geld naar de opvang, waardoor we er ook weer niet zoveel aan overhielden? Al die stress, dat gedoe, de ratrace? En dat contante schuldgevoel, dat ik overal tekort schoot? Waar was ik nou eigenlijk voor aan het rennen, van ’s ochtends 6.30 tot 20.00 uur? Waarom probeerde ik al die ballen hoog te houden? Voor wie? Kwamen er niet alleen maar ballen bij? Mijn huis spic en span, er verzorgd uitzien, goed scoren op het werk, en in het weekend van hot naar her racen voor quality time met de kids, om hen ook nog het idee te geven dat alles vooral leuk moest zijn?

Daar, in dat huisje, in een afgrijselijke fleece en op afgetrapte Uggs, met vet haar en wallen tot op mijn kin, hakte ik al snotterend de knoop door. Hoe leuk mijn collega’s ook waren, hoe leuk ik bladenmaken ook vond, hoe prima mijn salaris, hoe onzeker de toekomst zou zijn; het was klaar. Totaal opgefikt. Dat was ik. Ik had maar doorgejakkerd. Ik was op. Dat was misschien wel een van de moeilijkste dingen in mijn leven: toegeven aan mezelf dat ik het niet volhield. Daar voelde ik me zo mislukt over, dat ik het niet meer trok. Er zijn immers zoveel vrouwen die dat wél kunnen en ook: die simpelweg geen andere keuze hebben. Maar zo verder gaan, was ook echt geen optie meer. Zoveel was duidelijk.

Nu zit ik thuis, al twee maanden om precies te zijn. Ik kan niet geloven hoezeer ik in die tijd veranderd ben. Veel minder gejaagd. Gek genoeg hoef ik niet zoveel meer van mezelf. Het huis is vaker een bende, maar de kinderen hebben het naar hun zin. De to do-lijstjes zijn kleiner. Ik heb wat meer spek. Vaker een glimlach op mijn gezicht. Mijn dochter vertelt me steeds vaker hoe lief ik ben. Ik heb tijd om te koken en zowaar zelf ook te eten. Ik beleef heel veel lol met de kinderen en heb de tijd om leuke dingen te bedenken om met hen te doen.

Ik heb geen idee wat ik met mijn leven moet. Misschien ga ik freelancen, misschien weer een boek schrijven. Of iets heel anders doen. Vakken vullen in de supermarkt. Of een eigen bedrijf beginnen. Ik ga zeker weer werken, want dat vind ik veel te leuk. Maar als ik iets kan doen dat ik met de schooltijden van mijn dochter kan combineren, waarvoor ik niet meer in ellendige files hoef te staan, waardoor ik meer rust krijg voor mij en mijn gezin: dan zou dat geweldig zijn. De toekomst is onzeker, en tuurlijk, daar heb ik best weleens slapeloze nachten over. Maar het heeft me zoiets moois gegeven wat ik zolang heb ontbeerd: de rust om van mijn gezin te genieten. En er ook écht voor mijn kinderen te zijn. En dat, dat laat ik me niet meer afpakken, zoveel is zeker.

Tof als kraamcadeau of gewoon voor jezelf: bestel hier de boeken van Franke.